Woord: prins
prins , prins , (zelfstandig naamwoord mannelijk)
, Zegsw. ’t Is of je de prins te gast moet krijgen, wat ben je keurig, je ziet er deftig uit. – Zie een zegsw. op kind. Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971) |
prins , preens , mannelijk
, prins Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen |
prins , preens , zelfstandig naamwoord, mannelijk
, preensn , preensken , prins Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl. |
prins , prins , mannelijk
, prinse , prinske , prins. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
prins , prins , priens, preens , de
, prinsen , Ook priens (Zuidwest-Drenthe, zuid), preens (Zuidwest-Drenthe, zuid) = prins Het hef een lèven as een priens (Hol), Hij wus van de prins gien kwaod wist nergens van (Sle), Dat is een dag vèur de prins een vrije dag (Dwi), Een prins Albert wagen voor familie- en kerkbezoek, vierwielig rijtuig, in het midden een kap die gelijk was aan die van de kapsjees (Taa) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
prins , prins
, prins Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
prins , preens , zelfstandig naamwoord
, de; prins, ook landsheer, heerser, in verb.: van de preens gien kwaod weten Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
prins , preens , zelfstandig naamwoord mannelijk
, preense , preenske , prins , VB: Zaoterdig wörd de noûwe preens oétgerope: Prins Carnaval. Zw: E lëve wie 'nne preens. Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
prins , prins , (mannelijk)
, prinse , prinske , prins, carnavalsprins , Ligke wie eine prins in ein aerpelekoel: lekker liggen. Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |
prins , prîns , preens , zelfstandig naamwoord, mannelijk
, prînse/preense , eerste vorm Nederweerts, Ospels; tweede vorm Weerts (stadweerts), Buitenijen (kerkdorpen rondom stadskern); prins Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |
prins , prins , zelfstandig naamwoord
, prins; MP gez. (Ligde lèkker,lummel?) Nèt zó lèkker as ene prins in nen èèrpelkèùl. MP gez. As ene prins in en kafkòt. (± voelt zich niet goed thuis) Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |