Woord: pruimedant
pruimedant , proemedant , de
, proemedanten , (Zuidwest-Drenthe, zuid, Midden-Drenthe) = 1. pruimedant, gedroogde pruim 2. geniepige kerel (Zuidoost-Drents zandgebied) of eigenwijze kerel (Zuidwest-Drenthe, zuid) Het is een proemedant van een kèrel (Oos) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
pruimedant , proemedante
, gedroogde pruim Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
pruimedant , proemedant , zelfstandig naamwoord
, de; eigenwijze persoon Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
pruimedant , proemedante , (zelfstandig naamwoord)
, grote, gedroogde blauwe pruim. Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie |
pruimedant , proêmedânte
, (meervoud) pruimen, gedroogde blauwe Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |