Woord: rapaille
rapaille , repalje
, het gemeene volk, het gepeupel. Kil. raepalie, Oostfriesch rappalje, rappaljepak, Middel-Nederduitsch rapalie. (v. Dale: rapalje = rapaille = gemeen volk, gepeupel. – Ten Doornk. wijst op het Oud-Engelsche rascaille, Engelsch rascal, Fransch racaille, raspaille, Zuid-Brabantsch raspalie (janhagel, gespuis, boevenpak); West-Vlaamsch respeel, raspeel, Kil. respeel (= schurk, schelm, bedrieger, dief, boef, enz.). – Zouden wij hier niet liever denken aan: rap, in: Jan Rap en zijn maat; aan ’t Groningsche rap en roet, zooveel als het Oostfriesche rap 2 (bij ten Doornk.) = samenraapsel, uitschot der bevolking, dus van: rapen, met het Fransche achtervoegsel aille, bv. valetaille, Boulangeaille (Boulangerboedel, of zoo iets), enz.? Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
rapaille , repallie
, volk van min allooi Bron: Steenhuis, F.H. (1978), Stoere en Olderwetse Grunneger Woorden, Wildervank: Dekker & Huisman |
rapaille , repállie , zelfstandig naamwoord ’t
, Variant van rapaille, geboefte, tuig. Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer |
rapaille , rapallie , rapalje, repallie, repalje , het, de
, Ook rapalje, repallie (Zuidwest-Drenthe, Midden-Drenthe, Kop van Drenthe, Zuidoost-Drents zandgebied), repalje (Zuidoost-Drents veengebied, Zuidwest-Drenthe, zuid) = tuig Dat rapallie? Zörg daj ze boeten het looug holdt (Eex), Der kwam nogal wat repallie op of (Eel), Bemui je niet te veul met dat volk, want het is repallie (Sti) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
rapaille , repalje , rapalje, rappallie, repallie , zelfstandig naamwoord
, et; schorem, rapalje, schorremorrie Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
rapaille , repallie , zelfstandig naamwoord
, repallies , [Fra rapaille] asociaal volk, schorem Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal. |
rapaille , rapaj , krapaj , zelfstandig naamwoord onzijdig
, [geen mv.] , gepeupel , gepeupel rasbaj; gepeupel rebzjie Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
rapaille , repkedepeu , repkedepuuë , zelfstandig naamwoord, onzijdig
, eerste vorm Buitenijen (kerkdorpen rondom stadskern), Nederweerts, Ospels; tweede vorm Weerts (stadweerts); (Waals) gepeupel, schorem, volk van minder allooi Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |