Woord: rasp
rasp , raspel , (vrouwelijk)
, rasp. Bron: Gallée, J.H. (1895), Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect, aanhangsel Twents |
rasp , raspe , (vrouwelijk)
, rasp. Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak |
rasp , rasp
, zeef, aardappelzeef; de ruimte tusschen de latjes wordt naar de middellijn van guldens en rijksdaalders bepaald. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
rasp , raspl , zelfstandig naamwoord, mannelijk
, raspls , rasplken , rasp Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl. |
rasp , rasp , zelfstandig naamwoord ’t/de
, Ook: kortweg voor geraspte kaas. | Geef moin maar ’n stik mit rasp. Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer |
rasp , rasp , vrouwelijk
, raspe, , rėspke , rasp. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
rasp , rasp , raspe , de
, raspen , (Zuidoost-Drenthe, Midden-Drenthe, Kop van Drenthe). Ook raspe (Zuidwest-Drenthe, veengebieden Oost-Drenthe) = rasp Veur neutmuskaot hej een rasp (Sle), z. ook rief Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
rasp , raspe , rasp, rasper , zelfstandig naamwoord
, de; bep. keukengereedschap: rasp Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
rasp , raps , zelfstandig naamwoord
, rapse , rapsie , rasp Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal. |
rasp , raps
, rasp. Bron: Luysterburg, J. e.a. (2007), Dialecten in het Zuidkwartier. Hoogerheide, Ossendrecht, Putte, Woensdrecht, Heemkundekring Het Zuidkwartier. |
rasp , raspe , (zelfstandig naamwoord)
, rasp. Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie |
rasp , raspel
, rasp ; raspel(e)n, 1. raspen ; 2. ergens schurend langs strijken. Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere. |
rasp , rasp , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk
, raspe(s) , respke , rasp Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |