Woord: ravotten
ravotten , ravotten , (werkwoord)
, stoeiën, zich woest aanstellen. Hiervan ravotter, ravot, een mannelijk of vrouwelijk woest persoon. Het is meest verouderd. Bron: Panken, P.N. (1850) Kempensch taaleigen, Idioticon I, A-Z, Idioticon II, H-Z, red. Johan Biemans, 2010, Bergeijk. |
ravotten , revotten , ravotten , zwak werkwoord, onovergankelijk
, Ook ravotten = ravotten Wat bint de jongs weer an het revotten (Hol), De main bint in het heui an het ravotten (Pes) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
ravotten , revòtten
, ravotten Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
ravotten , revotte
, stoeien , Die jónges die kunne wa revotte én dé's nie érg és'se mér nie gôn ligge te vééchte. Die jongens die kunnen wat stoeien en dat is niet erg als ze maar niet gaan vechten. Bron: Hendriks, W. (2005), Nittersels Wóórdenbuukske. Dialect van de Acht Zaligheden, Almere |
ravotten , revotten , ravotten , werkwoord
, ravotten, stoeien Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
ravotten , revotse , revotte , werkwoord
, revot(s)j, revotszje/ revotdje, gerevot(s)j , stoeien Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |