Woord: repareren
repareren , rippereiere
, rippereierde, haet of is gerippereiert , repareren. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
repareren , rippereren , zwak werkwoord, overgankelijk
, Var. eerste element als bij ripperao(t)sie = repareren IJ moet die wagen even veur mij rippereren, ik heb hum neudig (Sle), Ik zal mien fiets even repereren (Rod) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
repareren , ripperiire
, repareren , És ge aauw spulle in hûis wult hébbe, dan wit'te dég'ge veul zult moete ripperiire. Als je oude spullen in huis hebt, dan weet je dat je veel zal moeten repareren. Bron: Hendriks, W. (2005), Nittersels Wóórdenbuukske. Dialect van de Acht Zaligheden, Almere |
repareren , rippereren , werkwoord
, repareren, herstellen Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
repareren , rippereere , werkwoord
, rippereer, rippereerde, gerippereerd , repareren Aster wat kepot ging wier dat deur ôôñs aaige gerippereerd Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal. |
repareren , ripperere , werkwoord
, rippereerde, gerippereerd , repareren , herstellen ripperere Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
repareren , ripperêêre
, repareren, herstellen. Bron: Luysterburg, J. e.a. (2007), Dialecten in het Zuidkwartier. Hoogerheide, Ossendrecht, Putte, Woensdrecht, Heemkundekring Het Zuidkwartier. |
repareren , rippereren , (werkwoord)
, rippereren, erippereerd , repareren. Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie |
repareren , rippereere
, repareren Bron: Laat, G. de (2011), Zoo prôte wèij in Nuejne mi mekaâr, Nuenen |
repareren , rippereêre , ripperieëre , werkwoord
, rippereertj, rippereerdje, gerippereerdj , eerste vorm Buitenijen (kerkdorpen rondom stadskern), Nederweerts, Ospels; tweede vorm Weerts (stadweerts); herstellen Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |
repareren , rèppereere , rippereere , zwak werkwoord
, rèppereere - rèppereerde - gerèppereerd , repareren; Kees en Bart - in Tilburgsche Post 1922-193? - 'reppereeren'; - Naar fr. 'réparer'; A.P. de Bont - Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. - ; zw.ww.tr. 'reppereren' - repareren; repareren, herstellen; Eéne avend in de week kwaam Piet de schoenlapper nog aaltij bij ons òn, om de kepotte schoen te rippereren. (Lodewijk van den Bredevoort – ps. v. Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 2, Tilburg 2007); as gij dè nou es rippereert... (Henriëtte Vunderink; Enen appel; k Zal van oe blèève haawe, 2007) Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |