Woord: revanche
revanche , revensie
, rekenschap, alleen in: revensie hoalen = voldoening eischen. ’t Fransche revanche = vergelding; wraak. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
revanche , revenzî
, Revanche. Ik gao dʼr revenzî van halen. Ik ga er voldoening van eischen, er weerwraak voor nemen. Bron: Draaijer, W. (1896). Woordenboekje van het Deventersch Dialect. ’s-Gravenhage: Martinus Nijhoff |
revanche , revenzî
, Revanche. Ik gao dʼr revenzî van halen. Ik ga er voldoening van eischen, er weerwraak voor nemen. Bron: Draaijer, W. (2e druk 1936), Woordenboekje van het Deventersch Dialect, Deventer: Kluwer. |
revanche , reveansie
, reveansie haaln, ter verantwoording roepen Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl. |
revanche , revansj , revaensj , mannelijk
, revanche. “Op revansj” wordt gezegd, als men wordt onthaald, waarmede men dan wil zeggen “als je me de gelegenheid geeft me te revancheren”. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
revanche , revaens (gaeve)
, rúumte (gaeve). Bron: Kuipers, Cor e.a. (1993), Zò bót ás en hiëp. Plat Hôrster, Horst. |
revanche , revèns , revêns , zelfstandig naamwoord, mannelijk
, eerste vorm Weerts (stadweerts), Buitenijen (kerkdorpen rondom stadskern); tweede vorm Nederweerts, Ospels; revanche Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |